e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stofblik blik: blik (Sittard), ’t blik en d’n hanjtbeusjtel (Sittard), blikje: blekskə (Sittard), plaatje: plaetje (Sittard) blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || stofblik [DC 15 (1947)], [ZND 21 (1936)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stofdoek poetslommel: pótslómmel (Sittard), stofdoek: sjtaofdouk (Sittard), stoflap: sjtaoflap (Sittard) Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)] || stofdoek III-2-1
stoffen pantoffel slof: sjloffe (Sittard), sjoffe (Sittard) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stok of twijg om een kind te straffen witsje: znd 23, 60c;  witschke (Sittard) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stoken stoken: štǭkǝ (Sittard) Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.] II-8
stoker stoker: štǭkǝr (Sittard) De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de ringoven op de vereiste temperatuur houdt. Wanneer het vuur in de oven te warm was, zei men in Q 121b dat de oven te gloei (ts\ glø̜j) was. [N 98, 140; monogr.] II-8
stokroos stokroos: sjtokroos (Sittard) stokroos (althea rosea L.) III-2-1
stokvis pieterman: pieterman (Sittard), stokvis: sjtokvösj (Sittard), sjtòkvösj (Sittard), Sjtokvösj mót gebook waere: stokvis moet men beuken  sjtokvösj (Sittard) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] || stokvis III-2-3
stola stola (lat.): sjtola (Sittard), stola (Sittard) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
stollen stijf worden: sjtief werde (Sittard) stollen [SGV (1914)] III-4-4