25860 |
stookhuis |
siroopstookhuis:
šrōpštø̜̄kǝš (Q020p Sittard)
|
De ruimte waar men stroop maakt. [N 57, 1b; monogr.]
II-2
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (Q020p Sittard),
bakǝs (Q020p Sittard),
stookhuis:
štǭkǝs (Q020p Sittard)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
29784 |
stookpotten |
stookpotjes:
štǭkpø̜tjǝs (Q020p Sittard)
|
Ronde gaten in het gewelf boven de kamers, afgesloten door ijzeren deksels, waardoor de brandstof toegevoerd wordt. In Q 83 werden de kolen door het kijkgat in de oven geschept. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛkijkgatɛ.' [N 98, 136; N 98, 137; monogr.]
II-8
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
sjtoumboot (Q020p Sittard)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
30391 |
stootbord |
contremarche:
kontǝrmarš (Q020p Sittard)
|
Loodrechte plank tussen de aantreden van een trap. De stootborden worden tegen de achterzijde van een trede en met hun bovenkant onder tegen de daarop in hoogte volgende trede bevestigd. Ook worden ze wel met een sponning in de onderzijden van de treden gewerkt. De dikte van de stootborden bedraagt gewoonlijk 16 à 22 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104b; monogr.]
II-9
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q020p Sittard
[(dim ɛskǝ)]
),
asjelen:
ɛšǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
30161 |
stootvoeg |
rechte voeg:
rɛxtǝ [voeg] (Q020p Sittard)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|
19397 |
stop |
stop:
sjtop (Q020p Sittard)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
sjtop (Q020p Sittard),
sjtöp (Q020p Sittard),
zolen:
zaole (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
kurk || stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
sjtop (Q020p Sittard)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|