e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stronk, stengel van koolplanten hart: hart (Sittard), stengel: sjtengele (Sittard), stoppel: sjtoppele (Sittard), storkel: ideosyncr.  sjtórkel (Sittard), stronk: sjtrunk (Sittard), ideosyncr.  sjtronk (Sittard), stronk (Sittard) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7
strontje wegescheet: weggesjeet (Sittard), wegeschijter: Volksremedie: boorwater.  waegeschieter (Sittard) hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)] || Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: Veldeke  sjtròndvleig (Sittard) larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] III-4-2
strooien meel strooien: mē̜l štrø̜jǝ (Sittard), strooien: štrø̜i̯ǝ (Sittard) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.] I-11, II-1
strooien dak stro-/strooidak: štrø̄dāk (Sittard), štrø̄tā.k (Sittard) Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.] II-9
strooien dameshoed strohoed: sjteuhoud (Sittard), zomerhoed: zomerhout (Sittard) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] || zomerhoed III-1-3
strooien hoed strohoed: sjtreuhoud (Sittard), strooien hoed: sjtreuenhout (Sittard), sjtreuën houd (Sittard), ströje hood (Sittard) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] || strohoed III-1-3
strooimeel gewone bloem: gǝwø̄nǝ blǫwm (Sittard) Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.] II-1
strooisel strooisel: strø̜i̯sǝl (Sittard), strø̜i̯tsǝl (Sittard), štrø̜i̯sǝl (Sittard), štrø̜i̯tsǝl (Sittard) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooiselvlaai greumelenvla: greumelevla (Sittard), greumeltjeskoek: greumelkeskouk (Sittard, ... ), kruimelenvla: kreumelevlaa (Sittard), strooiselenvla: sjtruiselevla (Sittard), strooiselkoek: sjtruiselkouk (Sittard), sjtruitselkouk (Sittard, ... ) strooiselkoek || strooiselvla || Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] || vla bedekt met kruimelig droog mengsel van boter, meel en basterdsuiker III-2-3