e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strook stoken siroop stoken: šrōp štǭkǝ (Sittard) Stroop maken. In Q 249 werd de stroop op de volgende manier vervaardigd. Achthonders kilogram fruit, verdeeld over zeshonderd kilo peren en tweehonderd kilo appels, werd in de grote koperen ketel gekookt. Het kooksel werd daarna in de twee persen uitgeperst. Het zo verkregen sap werd gezeefd en weer in de koperen ketel gegoten. In de ketel werd het sap zolang gekookt tot het door verdamping een bepaalde dikte had bereikt. Dan werd de stroop gekoeld en opgeslagen in (stenen) voorraadpotten, gereed voor de verkoop. De invuller uit L 379 vermeldt dat het verwerken van een ketel met ongeveer vijfhonderd kilo fruit gemiddeld twaalf uur duurde. Per honder kilo fruit leverde dat twintig pond sap op. De meeste stroopstokers gebruikten als grondstoffen meestal appels, peren en suikerbieten. De suikerbieten werden toegevoegd om de stroop zoeter te maken, maar volgens de invullers uit L 379 en L 387 ook om te voorkomen dat het sap zou aanbranden. Naast de bovengenoemde vruchten gebruikte de respondent uit L 379 heel zelden ook koolraap en voederbieten. Bovendien noemden een aantal zegslieden pruimen en wortels als basis. [N 57, 3a add.; monogr.] II-2
stroop siroop: šrōp (Sittard), zeem: zęjm (Sittard), zijpnat: zīpnat (Sittard), zīpnāt (Sittard) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stroopschep houteren schoep: hǫltǝrǝ šōp (Sittard) De houten of koperen schep waarmee stroop uit de ketel kan worden geschept. Zie afb. 27. Daarnaast wordt de schep, zo blijkt uit de opgaven, ook gebruikt om de stroop te roeren, zeker wanneer hij een lange steel heeft. De "zijpnatsschup" uit L 387 was een houten schop als afb. 27 met een korte steel. De schop werd onder meer gebruikt voor ''t afwegen van stroop. [N 57, 30b; N 57, 30c] II-2
stroopsoldaatje vuursteen: omstreek 1915 drie voor een cent vuursteen  vuursjtein (Sittard) mengsel van suikersiroop en witte of bruine suiker, in brokken gesneden en in papiertjes gewikkeld III-2-3
stroopstoker siroopstoker: šrōpštø̜̄kǝrt (Sittard) De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.] II-2
stropdas das: das (Sittard), kravat (<fr.): karvat (Sittard), kervat (Sittard), keͅrvat, keͅrwat (Sittard), kravat (Sittard, ... ), plastron (fr.): plastrón (Sittard) das; sjaal || Fr. cravatte, stropdas || plastron, brede das || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3
stropop plaatsen bij 50e verjaardag abraham: als iemand 50 wordt  abraham (Sittard) Het plaatsen van een stropop bij andere gelegenheden of op een andere tijd [naam, tijdstip + uitleg]. [N 88 (1982)] III-3-2
stropoppen poppen: popǝ (Sittard) Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ¬± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.] II-9
strosnijbak snijkist: snikes (Sittard) Toestel waarmee en waarin het stro wordt fijngesneden tot haksel (zie het lemma ''haksel'', 6.4.1) of, als het grover gebeurt, tot strooisel dat in de potstal wordt uitgespreid. Soms wordt hiertoe een los mes (zie het lemma ''strosnijmes'', 6.4.4) gebruikt, maar doorgaans is het mes scharnierend aan één van de zijkanten van de bak gemonteerd; vergelijk afbeelding 18, a. De losse bak wordt wel lade genoemd in Q 4 (lǭi̯) en Q 96c (lāi̯); en batch (wa.; vgl. J. Haust, Dictionnaire liégeois, s.v.) in Q 209 (batš). Het komt voor dat de strosnijbak, die vaak naast de hakselkist in de schuur of de stal staat, zie aflevering I.6, lemma ''hakselkist'', met die kist één voorwerp vormt. Dit uit zich in de naam van de strosnijbak, waar men herhaaldelijk de term kist ziet verschijnen. Zie ook het lemma ''strosnijezel'' (6.4.3). Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 102; monogr.; add. uit N 18, 104] I-4
strosnijezel strobok: [stro]bǫk (Sittard) De eenvoudiger en grovere uitvoering van de strosnijbak van het voorgaande lemma; deze werd gebruikt voor het grof snijden van stro. Men ging dan wel met één knie op de schoof of bussel stro zitten om deze vast te zetten; vandaar de benaming kniebak of kniebank. Zie afbeelding 18, b. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 104 en 105; monogr.] I-4