33155 |
strosnijmes |
stromes:
[stro]męts (Q020p Sittard)
|
Het losse mes dat gebruikt wordt om stro te snijden, hetzij op de snijkist, hetzij op de snijezel. Zie afbeelding 18, c, waarop twee typen messen zijn afgebeeld. Er is naar de naam van de afzonderlijke typen geïnformeerd, maar dit leverde geen onderscheid in benamingen op. Kennelijk worden beide typen door dezelfde naam aangeduid. Gestel is een soort kapmes. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 103a, 106a en 106b; L 26, 12; monogr.]
I-4
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšīn (Q020p Sittard)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
33127 |
strowalm |
schoof:
šǫu̯f (Q020p Sittard),
schoofstruu:
šǫu̯fštrø̄ (Q020p Sittard)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
33128 |
strowis |
struuwis:
štrø̜̄wø̜š (Q020p Sittard)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
19394 |
strozak |
strozak:
sjtreuzak (Q020p Sittard),
met stro gevulde zak als matras
sjtreuzak (Q020p Sittard)
|
Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)] || strozak
III-2-1
|
24481 |
struik (alg.) |
schronkel:
ideosyncr. (spronkel ? - onduidelijk)
sjronkel (Q020p Sittard),
struik:
sjtroek (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjtrōēk (Q020p Sittard),
sjtruuk mv (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
ideosyncr.
sjtroek (Q020p Sittard),
ideosyncr. (= struiken ; additie even vóór vraag 96)
sjtroek (Q020p Sittard)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
haarenkelen:
haarenkele (Q020p Sittard),
struikelen:
sjtruukele (Q020p Sittard)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24764 |
struikhei |
bezemhei:
idiosyncr.
bessemhei (Q020p Sittard)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21729 |
struikrover |
struikrover:
sjtroekrúver (Q020p Sittard)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24745 |
struisgras |
lusgras:
idiosyncr.
luusjgraas (Q020p Sittard)
|
Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)]
III-4-3
|