24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flaermoes (Q020p Sittard),
vlaermoes (Q020p Sittard)
|
vleermuis
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisch (Q020p Sittard)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
kø̜sǝs (Q020p Sittard)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (Q020p Sittard),
meeje (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
ein maaj (Q020p Sittard),
idiosyncr.
maaj (Q020p Sittard),
Veldeke
maaj (Q020p Sittard),
vleesworm:
vleisjwòrm (Q020p Sittard)
|
made, alg. || made, pootloze insectenlarve || made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmolen:
vlęjšmø̄lǝ (Q020p Sittard)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
kop:
kǫp (Q020p Sittard)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
steel:
štēl (Q020p Sittard)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
fijn muilen:
Hae kan fien maele (Q020p Sittard),
flikkefloren:
flikkefloore (Q020p Sittard),
vleien:
vleien (Q020p Sittard),
vlèje (Q020p Sittard)
|
flikflooien [SGV (1914)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontjekroeper (Q020p Sittard)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
horsj, horsj, horsj:
horš, horš, horš (Q020p Sittard)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|