24499 |
vlier |
heulenteul:
eulenteul (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
idiosyncr. vlierenhout
eulenteul (Q020p Sittard),
sambucus nigra
euleteul (Q020p Sittard),
heulenteun:
sambucus nigra
eulenteun (Q020p Sittard),
vlierstruik:
-
vlieɛersjtroek (Q020p Sittard)
|
vlier || vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra) || vlierenhout [N 92 (1982)] || vlierhout [N 91 (1982)]
III-4-3
|
33598 |
vlies in een vrucht |
keets:
ideosyncr.
kitsj (Q020p Sittard),
lies:
lĭĕs (Q020p Sittard)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pe.pəl (Q020p Sittard),
peepel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
peepele (mv.) (Q020p Sittard)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondedjuuke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
nóndedjuuke (Q020p Sittard),
piepeltje:
pepelke (Q020p Sittard),
strikje:
sjtrikske (Q020p Sittard)
|
strikdasje, vlindertje || strikje; vlinderdas || vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
eigen spellingsysteem
(minsjevlooj) (Q020p Sittard),
vlo:
ein vlo (Q020p Sittard),
vlo (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vloo (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
vlooj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
idiosyncr.
ein vlo (Q020p Sittard),
Veldeke
vlo (Q020p Sittard)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
de vleu (Q020p Sittard),
vleu (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vleu (mv.) (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
vleu (Q020p Sittard),
idiosyncr.
vleu (Q020p Sittard),
Veldeke
vleu (Q020p Sittard)
|
vlo || vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
hoogwater (Q020p Sittard),
vloed:
vlaud (Q020p Sittard)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25554 |
vloeibare gist |
natte heffe:
natǝ hø̜fǝ (Q020p Sittard)
|
De vloeibare gist wordt bij de brouwer van het dorp gehaald. Deze gist kan, in lauw water opgelost, dadelijk met de bloem worden gemengd (Weyns blz. 45). [N 29, 22; L 2, 21a; LB 2, 235]
II-1
|
25629 |
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg |
melk en eier:
mɛlk ɛn ęjǝr (Q020p Sittard)
|
Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b]
II-1
|
21784 |
vloek |
<uitdr.> daar geef ik nog geen nondorie meer voor:
dao gaef ich noch geine nondiurij mee veur (Q020p Sittard)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|