29690 |
voormaler |
menger:
mę ̞ŋǝr (Q020p Sittard),
molen:
mø̄̄lǝ (Q020p Sittard)
|
Maal- en mengkuip, waarin zich een as met armen bevindt die de klei snijdt en vervolgens in de richting van een opening drijft. Deze opening wordt doorgaans afgesloten door een schuif. De voormaler werd aanvankelijk zelfstandig gebruikt, later in combinatie met een steenpers. De drijfkracht werd vroeger geleverd door een paard of een stoommachine, later door een dieselmotor of elektriciteit. Volgens de invuller uit L 163a werd de klei met behulp van de leemmolen gemoediger (g\mujeg\r) en de kluiten (klyt\) werden kortgewreven (kǫrt˲g\vrēv\). [N 98, 88; N 98, 89; monogr.]
II-8
|
18889 |
voornemen |
plan:
plan (Q020p Sittard),
voornemen:
veurnumme (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] || voornemen || wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
voorhebben:
veurhöbbe (Q020p Sittard),
zich voornemen:
veurnumme, zich (Q020p Sittard)
|
voornemens zijn || zich voornemen
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
dukele (Q020p Sittard),
duukele (Q020p Sittard),
gedukeld (Q020p Sittard),
ondersteboven vallen:
`t ungesjte boave valle (Q020p Sittard)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (Q020p Sittard)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33206 |
voorrooien |
proberen:
prǝbęi̯ǝrǝ (Q020p Sittard)
|
Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20]
I-5
|
32643 |
voorschaar |
voorschaar:
vø̄r[schaar] (Q020p Sittard)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
veursjeite (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
veursjijten (Q020p Sittard)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25471 |
voorschoot |
scholk:
šǫlk (Q020p Sittard),
werkscholk:
we.rkšǫ.lk (Q020p Sittard
[(van blauwe stof)]
)
|
Schort, vaak van blauwe stof, die de timmerman draagt tijdens het werk. [N 55, 183; monogr.] || Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.]
II-1, II-12
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
schjolk (Q020p Sittard),
scholk (Q020p Sittard),
sjolk (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || schort || voorschoot [N 23 (1964)], [SGV (1914)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|