20467 |
vrouwziek |
meidjesgek:
maetjesgek (Q020p Sittard),
meidjetrooster:
mötsjentreuster (Q020p Sittard),
meisjetrooster:
verbastering wegens het troetelwoord "lieveling"= lieveling
mösjentreuster (Q020p Sittard),
vrouwluigek:
vrouluugek (Q020p Sittard)
|
meisjesgek || vrouwengek
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
ideosyncr.
aanzetten (Q020p Sittard),
vrucht zetten:
ideosyncr.
vurcht zètte (Q020p Sittard)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
gelpe:
gɛlpǝ (Q020p Sittard)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
laeftóch (Q020p Sittard)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (Q020p Sittard)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
moer:
moer (Q020p Sittard),
slijk:
sjlĭĕk (Q020p Sittard)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
mooswater:
mooswater (Q020p Sittard),
vies water:
vĭĕs (water) (Q020p Sittard),
vuil water:
voel water (Q020p Sittard)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19498 |
vuilnisbak |
drekbak:
drɛkbak (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
drekskist:
voorgangster van huisvuilzak
drɛkskes (Q020p Sittard)
|
vuilnisemmer || vuilniskist || vuilnisvat
III-2-1
|
17658 |
vuist |
vuist:
voes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (Q020p Sittard),
Veer sjpeele veur nen dóf in de rök: om s keizersbaard spelen.
dóf (Q020p Sittard)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] || z.toel.
III-3-2
|