e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vulketel eker: ę̄kǝr (Sittard) Het gereedschap waarmee de vaten aangevuld worden. [N 35, 77] II-2
vullen vullen: vø̜lǝ (Sittard) Het jonge bier in de legervaten of legertanks brengen voor de nagisting. [N 35, 79] II-2
vuursteen vuursteen: vuursjtein (Sittard) vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)] III-2-1
vuurtang, sinteltang sintelenijzer: zinjteleniezer (Sittard), sinteltang: zinjteltang (Sittard), tang: taŋ (Sittard), vuurtang: tang met korte bek en lange handvaten  vuurtang (Sittard) sintel- of slakkentang || sintelpook || sinteltang || vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
vuurtje stoken vonkelen: funkele (Sittard), vuurtje stoken: Sub vuur.  vurke sjtaoke (Sittard) [Vuurtje stoken?]; de herrie op gang brengen. || Vuurtje stoken. III-3-2
vuurvaste stenen chamottestenen: šarmǫtštęjn (Sittard), vuurvaste stenen: vȳrvastǝ štęjn (Sittard) Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8
waaienx waaien: (wéijde, haet gewéijd)  wéije (Sittard), winden: weinjde (Sittard), wĕnje (Sittard), winje (Sittard, ... ), wénj:ə (Sittard), ⁄t wĕnjde (Sittard), ⁄t wèndj (Sittard), (wénjde, haet gewénjd)  wénje (Sittard) het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
waaks waaks: waaks (Sittard), wāāksj (Sittard), ideosyncr.  goud waaks (Sittard) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] III-2-1
waarde van 30 stuiver daalder: eine daalder (Sittard), einen daalder (Sittard) waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)] III-3-1
waarde van 6 stuiver krentje: ps. alleen het eerste woord omgespeld volgens IPA (R.N.D.) en niet volgens Eyckman.  eͅŋ kréntje (Sittard) waarde van 6 stuiver [een schilling?] [N 21 (1963)] III-3-1