29797 |
wagenvoer |
een wagen steen:
nǝ wāgǝ štęjn (Q020p Sittard)
|
Een volle wagenvracht, zoveel als een wagen vermag te dragen of te vervoeren - Coopman, pag. 87. [monogr.]
II-8
|
17943 |
waggelen |
dazelen:
dazele (Q020p Sittard),
daazelde - gedaazeld (= waggelend gaan, m.i. invloed ABN ontstaan).
daazele (Q020p Sittard),
strampelen:
sjtrampele (Q020p Sittard),
strommelen:
sjtròmmele (Q020p Sittard),
strompelen:
sjtrompele (Q020p Sittard),
waggelen:
waggele (Q020p Sittard)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] || lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
21162 |
wagon |
wagon (<eng.):
wagon (Q020p Sittard)
|
een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25214 |
wak in het ijs |
lok:
loak (Q020p Sittard)
|
wak (in het ijs) [SGV (1914)]
III-4-4
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (Q020p Sittard)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
toethoorn:
toethööre (Q020p Sittard),
tūthōͅrə (Q020p Sittard)
|
Blaasinstrument. || Een muziekinstrument van opgerolde schors [toethoren, schalmei, waldhoren, fop, neppen, schermenei]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19477 |
walm |
kwalm:
kwalm (Q020p Sittard)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
20979 |
walnoot |
noot:
noot (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
29688 |
wals |
rol:
rǫl (Q020p Sittard)
|
Houten of ijzeren rol waarmee het zandbed van de baan werd vastgedrukt. In Q 20 noemde men dit werk rollen (rǫl\). [monogr.]
II-8
|
18692 |
wambuis |
wambuis:
wames (Q020p Sittard),
waumes (Q020p Sittard),
weimes (Q020p Sittard)
|
wambuis, borstrok || wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|