23205 |
doopvont |
doopvont:
doupfont (Q020p Sittard),
doupfŭntj (Q020p Sittard),
doͅ.upfa:t (Q020p Sittard)
|
doopvont [RND], [SGV (1914)] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiewater (Q020p Sittard)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
doorein (Q020p Sittard),
onverschillig:
onversjillig (Q020p Sittard),
verward:
verward (Q020p Sittard)
|
dooreen [SGV (1914)] || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20860 |
doorbakken |
doorbakken:
doorbakke (Q020p Sittard)
|
doorbakken
III-2-3
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe scholk:
blauwe sjolk (Q020p Sittard),
cotonnade (fr.) scholk:
Was vóór de twintiger jaren de normale klederdracht voor schoolgaande jongens. Gedragen werd hierbij een afwasbaar hoog boord met een lint als strik.
kattenaate sjölk (Q020p Sittard),
werkenscholk:
wirkeschjolk (Q020p Sittard),
werkscholk:
wirksjolk (Q020p Sittard)
|
schort van blauwwit gestreept katoen || schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || werkschort
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
doordeweekse kleren:
door-de-wéékse klejer (Q020p Sittard),
doordewaekse kleier (Q020p Sittard),
werkeldaagse kleren:
werkeldaagse kleijer (Q020p Sittard),
werkkleren:
wirkkleier (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
doordeweekse mis:
door de waehsemēs (Q020p Sittard)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
naat make (Q020p Sittard)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26592 |
doormalen |
alles doordraaien:
alǝs˱ dōrdrēǝ (Q020p Sittard)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
daore (Q020p Sittard),
doare (Q020p Sittard),
doorn (mv.):
döör (Q020p Sittard),
də:r (Q020p Sittard)
|
doorn [SGV (1914)] || doorn, stekel || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|