17856 |
draaien |
draaien:
dree (Q020p Sittard),
dreeje (Q020p Sittard),
dreeë (Q020p Sittard),
drehe (Q020p Sittard)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
26138 |
draaiend werk |
gaande werk:
gaande werk (Q020p Sittard)
|
Algemene benaming voor de draaiende onderdelen van zowel de wind- als de watermolen. [N O, 22; monogr.]
II-3
|
34255 |
draaiende karnton |
botervat:
[boter]vāt (Q020p Sittard),
draaivat:
drēvāt (Q020p Sittard)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
heupen:
hø̄pǝ (Q020p Sittard)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
veken:
vē̜kǝ (Q020p Sittard)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
ein dreekolk (Q020p Sittard),
kolk:
kòlk (Q020p Sittard)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22680 |
draaiorgel |
lier:
lier (Q020p Sittard)
|
Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
harre:
harǝ (Q020p Sittard)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. draagt:
draage (Q020p Sittard),
ww. heeft jongen op:
jongə op hubbə (Q020p Sittard),
ww. is drachtig:
ideosyncr.
drachtig (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (Q020p Sittard)
|
[N 3A, 33]
I-11
|