20526 |
eierkoek |
bonte koek:
bontekouk (Q020p Sittard),
bontje:
kleingeb.
buntje (Q020p Sittard),
eierkoek:
eierkouwk (Q020p Sittard),
eijerkook (Q020p Sittard),
eijərkauwk (Q020p Sittard),
opzet:
opzats (Q020p Sittard)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32555 |
eiermand |
eierkorf:
̇ęjǝrkø̜.rf (Q020p Sittard)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
22738 |
eiertikken |
eieren tikken:
eiertikken (Q020p Sittard),
kippen:
Een Paaschgebruik. Bestaat daarin dat de een met de punt van een hard gekookt, gekleurd ei tikt op dat van een ander, die zorg heeft te dragen dat hij het zoodanig in dehand omkneld houdt, dat het zooveel mogelijk weerstand biedt, want hij, wiens ei wordt gedeukt, heeft verloren.
kippe (Q020p Sittard),
Met een hardgekookt ei, dat men stevig in de hand klemt, op de punt van het ei in de hand van de andere tikken. Wiens ei wordt gedeukt, is verloren. Soms wordt de winnaar dan ook nog de stompe onderzijde of "de vot"van het ei aangeboden, waarop deze dan met het stompe eind van zijn ei mag tikken. Op sommige plaatsen doet men dit met de punt van het ei, waarbij de ander dan vrijwel geen kans op succes meer heeft.
kippe (Q020p Sittard),
Zie ook: kippe [Met een hardgekookt ei, dat men stevig in de hand klemt, op de punt van het ei in de hand van de andere tikken. Wiens ei wordt gedeukt, is verloren. Soms wordt de winnaar dan ook nog de stompe onderzijde of "de vot"van het ei aangeboden, waarop deze dan met het stompe eind van zijn ei mag tikken. Op sommige plaatsen doet men dit met de punt van het ei, waarbij de ander dan vrijwel geen kans op succes meer heeft].
kuppe (Q020p Sittard)
|
Eierentikken. || Eiertikken (een oud paasgebruik). || Eiertikken. || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigenaar:
eigenaer (Q020p Sittard)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (Q020p Sittard),
eigenzinnig:
eigezinnig (Q020p Sittard)
|
eigenwijs || eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
eik (Q020p Sittard),
ɛi̯k (Q020p Sittard),
eikenboom:
eikeboum (Q020p Sittard),
-
eikeboum (Q020p Sittard),
kerneik:
beste soort
kaereike (Q020p Sittard)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND] || eikenboom
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (Q020p Sittard),
-
eikels (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
eikelnootje:
ɛi̯kəlnøtšəs (Q020p Sittard)
|
eikel || eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24608 |
eikvaren |
varen:
idiosyncr.
vare (Q020p Sittard)
|
Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21755 |
eis van de aanklager |
boete:
boete (Q020p Sittard)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24142 |
ekster |
ester:
aester (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
êster (Q020p Sittard)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|