19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gedeinstich (Q020p Sittard)
|
gedienstig
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
dikke papzak:
dikke papzak (Q020p Sittard),
kruikestop:
t is eine kroeke sjtop (Q020p Sittard)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17546 |
gedrongen postuur |
gedrongen:
gedrònge (Q020p Sittard)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
gedöljt (Q020p Sittard),
Höb noe toch gedöldj jòng! (Q020p Sittard)
|
geduld || Hoe zegt men: Heb nou toch geduld, jongen! [N I (1964)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwē (Q020p Sittard),
gewillig:
gewillig (Q020p Sittard),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gewīllig (Q020p Sittard)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgors:
gaelgor (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
gaelgòr (Q020p Sittard),
emberiza citrinella
gaelgór (Q020p Sittard)
|
geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gael verf (Q020p Sittard),
gêl verf (Q020p Sittard)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
gēr (Q020p Sittard)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geistelike komuune (Q020p Sittard)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
leut:
leut (Q020p Sittard)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|