23537 |
geknield zitten |
op de knien zitten:
òp de kneije zitte (Q020p Sittard)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
kopwijde:
kópwie (Q020p Sittard)
|
knotwilg
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
gekookte harren:
gekaokte harre (Q020p Sittard),
harren:
harre (Q020p Sittard)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaart:
phoenicurus phoenicurus
rootsjtart (Q020p Sittard),
roodstaartje:
roodsjterje (Q020p Sittard),
rootsjtèrtje (Q020p Sittard)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekròld (Q020p Sittard),
krullen:
krölle (Q020p Sittard),
krulletjes:
krölkes (Q020p Sittard)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25269 |
gelach, maat |
gelach:
(gelachter). Opm. het Sittards "gelach"was 2,9 M3.
gelach (Q020p Sittard)
|
oude inhoudsmaat
III-4-4
|
21274 |
geld |
duiten:
duite (Q020p Sittard),
geld:
geldj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
geljd (Q020p Sittard),
gɛltj (Q020p Sittard),
xɛlṭj (Q020p Sittard),
ps. omgespeld volgens IPA (R.N.D.) en niet volgens Eyckman.
geͅltj (Q020p Sittard),
klamotten:
Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.
klamotte (Q020p Sittard),
knabben:
knabbe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
knopen:
knaö (Q020p Sittard),
kopeken:
kopeke (Q020p Sittard),
penningen:
penninge (Q020p Sittard),
schijven:
(= schijven).
sjieve (Q020p Sittard)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24578 |
gelderse roos |
wilde vlier:
idiosyncr.
wilde vlier (Q020p Sittard)
|
Gelderse roos (viburnum opulus). Tot 3 m hoge struik; de bladeren zijn enkelvoudig en 3- tot 5-lobbig, slap en grof getand; de bloemen staan in platte tuilen, die aan de rand groot, stervormig en onvruchtbaar zijn; de middelste zijn kleiner en vruchtbaar. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
ganzebloem:
gauzebloum (Q020p Sittard),
sint-jansbloem:
sint jansbloum (Q020p Sittard),
sintjansbloem:
sintjansblǫmǝ (Q020p Sittard)
|
Chrysanthemum segetum L. Een vrij algemeen voorkomende 30 tot 60 cm hoge plant op zandige akkers, met blauwgroene bladeren en grote gele bloemen met een geel hart. De bloei duurt van juni tot september. [A 60A, 170; monogr.] || ganzenbloem || gele ganzebloem
I-5, III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gaele kwiksjtart (Q020p Sittard)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|