24788 |
agrimonie |
bosthee:
idiosyncr. vroeger gebruikt tegen slangenbeet en leverziekten
bosthee (Q020p Sittard)
|
Agrimonie (agrimonia eupatoria 30 tot 140 cm grote plant. De stengels zijn klierachtig ruw behaard; de bladeren zijn langwerpig, geveerd. Aan de onderkant zijn ze grijs behaard. De bloemen bevinden zich in een lange aar en zijn geel; de kelk is met de v [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24648 |
akelei |
klokjes:
idiosyncr.
klökske (Q020p Sittard)
|
Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (Q020p Sittard),
akkertje:
ɛkǝrkǝ (Q020p Sittard)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
booterbloum (Q020p Sittard),
-
bootərblou:m (Q020p Sittard),
idiosyncr.
booterbloum (Q020p Sittard)
|
Akkerboterbloem (ranunculus arvensis 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn me [N 92 (1982)] || boterbloem
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distel (Q020p Sittard),
netel:
neetel (Q020p Sittard),
paardsdistel:
cirsium arvense
paesjdistel (Q020p Sittard)
|
akkerdistel || distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
ręi̯n (Q020p Sittard)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
reep:
ręi̯.p (Q020p Sittard),
rijzer:
rī.zǝr (Q020p Sittard),
sleep:
šlęi̯.p (Q020p Sittard),
šlęi̯p (Q020p Sittard),
takken:
tɛk (Q020p Sittard),
vil:
vel (Q020p Sittard)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
korenbloem:
idiosyncr.
kaorebloum (Q020p Sittard),
weerwinde:
wē̜i̯rwenj (Q020p Sittard),
werwinde:
-
weijerwenj (Q020p Sittard)
|
akkerwinde [DC 17 (1949)] || Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.]
I-5, III-4-3
|
23715 |
akte |
oefening:
oefening (Q020p Sittard)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23487 |
algemene begraafplaats |
ongewijd kerkhof:
ongewiede kirkhef (Q020p Sittard)
|
Een (algemene) begraafplaats voor niet-katholieken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|