19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillich (Q020p Sittard),
gewillig (Q020p Sittard)
|
gewillig || graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevrich (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
gevrig (Q020p Sittard),
wervel:
wirvel (Q020p Sittard)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
kompel (<du.):
kómpel (Q020p Sittard)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
bleik gezich (Q020p Sittard),
gezich (Q020p Sittard),
gezicht (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (Q020p Sittard),
facie (<lat.):
facie (Q020p Sittard),
gezicht wie een aap:
ei gezich wie ne aap (Q020p Sittard),
gezicht wie een toet:
ei gezich wie ein tuut van ne cent (Q020p Sittard),
maske:
maske (Q020p Sittard),
muil:
moel (Q020p Sittard),
pones:
pones (Q020p Sittard),
snuits:
sjnoets (Q020p Sittard)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
hoeshauwe (Q020p Sittard),
konijns-pijp:
kanienspiep (Q020p Sittard)
|
huisgezin met veel kinderen || man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezondheid:
gezónjtheit (Q020p Sittard)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
gezōnge mēs (Q020p Sittard)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gemade/gemaai:
gǝmā (Q020p Sittard
[(betekent ook 'zwad')]
),
gǝmāi̯ (Q020p Sittard),
zwaard:
šwārt (Q020p Sittard
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
blaar:
blaor (Q020p Sittard),
gezwel:
ei gesjwel (Q020p Sittard),
gesjwel (Q020p Sittard)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|