21020 |
gisten |
(er) komen schaapjes (op):
kǫmǝ šø̜̄pkǝs (Q020p Sittard)
|
Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 à 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.]
II-2
|
25787 |
gistkelderpersoneel |
zieder:
zidǝr (Q020p Sittard)
|
Het personeel dat in de gistkelder werkzaam is. [N 35, 95]
II-2
|
25797 |
gistkuip |
hevekuip:
ø̜̄vǝkūp (Q020p Sittard)
|
De kuip waarin men de wort bij de hoofdgisting laat gisten. De invuller uit L 250 merkt op dat men vroeger 14 à 15 gistkuipen bezat, terwijl men tegenwoordig werkt met 7 à 8 stuks. In Q 101 gebruikte men vroeger houten, later roestvrijstalen kuipen. [N 35, 61; N 35, 62; monogr.]
II-2
|
25791 |
gistlepel |
hevelepel:
vǝlę̄pǝl (Q020p Sittard)
|
Maat, vaak in de vorm van een lepel, waarmee men de afgekoelde wort en gist mengt en daarbij de juiste hoeveelheid gist afmeet. Zie afb. 10. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat men de gistlepel ook gebruikt om gist af te schuimen. Zie daarom ook het lemma ''schuimlepel''. Het "keteltje" uit Q 78 is vervaardigd uit koper. [N 35, 63]
II-2
|
25816 |
gistruimte |
heefkelder:
ø̜̄fkęldǝr (Q020p Sittard)
|
De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.]
II-2
|
25807 |
gistvloot |
bakjes:
bɛkskǝs (Q020p Sittard),
vlootje:
(mv.)
vlø̄tjǝs (Q020p Sittard)
|
De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.]
II-2
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacees (Q020p Sittard),
glacés (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
glazees (Q020p Sittard)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (Q020p Sittard)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
draad:
drǭt (Q020p Sittard),
ijzerdraad:
īzǝrdrǭt (Q020p Sittard),
trekdraad:
trēkdrǭt (Q020p Sittard),
wasdraad:
wɛšdrǭt (Q020p Sittard)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-lood:
glaas in lood (Q020p Sittard)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|