e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glasgordijn glasgordijn: glaasgordien (Sittard) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glazenkast glazerkast: glazerkas (Sittard) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glazig glazerig: glazerig (Sittard), glazetig: glaazetich (Sittard), glazig: glazig (Sittard), glààzich (Sittard), gláázich (Sittard), kles: De aerpel zeen kleesj: glazige aardappelen  kleesj (Sittard) glazig || glazig van aardappelen || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Sittard) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)] III-1-1
gleiswerk aarden kommen: ē̜rdǝ kømp (Sittard), aarden schotelen: ē̜rdǝ šōtǝlǝ (Sittard), kaffeegeschier: kafǝgǝšēr (Sittard), kleiwerk: klęjwęrk (Sittard), steengoed: štęj.ngǫw.t (Sittard) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijbaan litsbaan: NB litsje, glijden.  litsjbaan (Sittard), roedelbaan: roedelbaan (Sittard), roetsjbaan: roetsjbaan (Sittard), rótsjbaan (Sittard), /  roetsjbaan (Sittard, ... ), rótsjbaan (Sittard) / [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan, -goot. || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || Roetsjbaan, welvende glijbaan. || Welvende glijbaan. III-3-2
glijden roetsjen: Zie: rótsj, rótsjbaan.  rótsje (Sittard), sleuren: sjleiere (Sittard, ... ) glijden [SGV (1914)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glijstoeltje wageltje: wē̜.gǝlkǝ (Sittard) Toestel dat de volle vormen uit de pers duwde. [monogr.] II-8
glimlachen grijnslachen: grinsjlache (Sittard) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimwormpje: ideosyncr.  glimwurmpke (Sittard), gloeiworm: gluj’wurm (Sittard), vuurwormpje: vuurwurmpke (Sittard, ... ), vuurwurpke (Sittard), vuurwörmpke (Sittard), vuurwörmpkə (Sittard) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || glimwormpje || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2