19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glaasgordien (Q020p Sittard)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
glazerkast:
glazerkas (Q020p Sittard)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glazerig (Q020p Sittard),
glazetig:
glaazetich (Q020p Sittard),
glazig:
glazig (Q020p Sittard),
glààzich (Q020p Sittard),
gláázich (Q020p Sittard),
kles:
De aerpel zeen kleesj: glazige aardappelen
kleesj (Q020p Sittard)
|
glazig || glazig van aardappelen || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q020p Sittard)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aarden kommen:
ē̜rdǝ kømp (Q020p Sittard),
aarden schotelen:
ē̜rdǝ šōtǝlǝ (Q020p Sittard),
kaffeegeschier:
kafǝgǝšēr (Q020p Sittard),
kleiwerk:
klęjwęrk (Q020p Sittard),
steengoed:
štęj.ngǫw.t (Q020p Sittard)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
litsbaan:
NB litsje, glijden.
litsjbaan (Q020p Sittard),
roedelbaan:
roedelbaan (Q020p Sittard),
roetsjbaan:
roetsjbaan (Q020p Sittard),
rótsjbaan (Q020p Sittard),
/
roetsjbaan (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
rótsjbaan (Q020p Sittard)
|
/ [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan, -goot. || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] || Roetsjbaan, welvende glijbaan. || Welvende glijbaan.
III-3-2
|
17853 |
glijden |
roetsjen:
Zie: rótsj, rótsjbaan.
rótsje (Q020p Sittard),
sleuren:
sjleiere (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
29701 |
glijstoeltje |
wageltje:
wē̜.gǝlkǝ (Q020p Sittard)
|
Toestel dat de volle vormen uit de pers duwde. [monogr.]
II-8
|
18879 |
glimlachen |
grijnslachen:
grinsjlache (Q020p Sittard)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimwormpje:
ideosyncr.
glimwurmpke (Q020p Sittard),
gloeiworm:
gluj’wurm (Q020p Sittard),
vuurwormpje:
vuurwurmpke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vuurwurpke (Q020p Sittard),
vuurwörmpke (Q020p Sittard),
vuurwörmpkə (Q020p Sittard)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || glimwormpje || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|