19456 |
gloed |
hits:
hits (Q020p Sittard)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19891 |
gloeien |
batteren:
battere (Q020p Sittard)
|
gloeien
III-2-1
|
19611 |
gloeilamp |
peer:
peer slag
paer (Q020p Sittard)
|
electrische lamp
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q020p Sittard)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiperd:
gluiperd (Q020p Sittard),
gluupert (Q020p Sittard),
sluiperd:
sjloepert (Q020p Sittard),
sluipjas:
sjloepjas (Q020p Sittard),
stiekemerd:
schtiekumərd (zn.) (Q020p Sittard),
stiekemerd (Q020p Sittard)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
achterbaks:
achterbaks (Q020p Sittard),
gluiperig:
gluuperich (Q020p Sittard),
heimelijk:
heimelik (Q020p Sittard),
sluiperig:
schlōēpərich (Q020p Sittard),
sluipetig:
sjloepetich (Q020p Sittard)
|
gluiper, stiekemerd || gluiperig || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (Q020p Sittard)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34172 |
goed liggen |
goed zitten:
goed zitten (Q020p Sittard)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33919 |
goedaardige droes |
hoesten (ww.):
hōstǝ (Q020p Sittard),
koorts:
kōts (Q020p Sittard)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
šītǝ (Q020p Sittard)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|