25518 |
houtskool verwijderen |
dweilen:
dwęjlǝ (Q020p Sittard),
schoonvegen:
šōn vē̜gǝ (Q020p Sittard)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
kooltjes:
köölkes (Q020p Sittard)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
houtsjnép (Q020p Sittard),
snep:
sjnep (Q020p Sittard)
|
houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
snipper:
samengeplooid papier bij gebrek aan lucifers
sjnupper (Q020p Sittard),
Van gedroogd wilgenhout gesneden lange snippers om van het haardvuur of kachel een vlammetje te nemen ter besparing van de duurdere zwavelstokken
sjnupper (Q020p Sittard),
snipperstek:
sjnippersjtekkes (Q020p Sittard)
|
snipper || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (Q020p Sittard)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwórm (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
houtwoòrm (Q020p Sittard),
idiosyncr.
houtwörm (Q020p Sittard),
Veldeke
houtworm (Q020p Sittard),
made:
made (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
houtworm || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30268 |
houvast |
houvast:
hawt˲vas (Q020p Sittard)
|
Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.]
II-12
|
19187 |
hovaardig |
kolossaal:
kolossaal (Q020p Sittard)
|
grootsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
21188 |
hozen |
hozen:
hooze (Q020p Sittard)
|
water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18962 |
huichelaar |
godverneuker:
godverneuker (Q020p Sittard),
huichelaar:
huichelaer (Q020p Sittard),
zie huichelaer
huuchelaer (Q020p Sittard)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar
III-1-4
|