e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool verwijderen dweilen: dwęjlǝ (Sittard), schoonvegen: šōn vē̜gǝ (Sittard) Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.] II-1
houtskool voor het wierookvat kooltjes: köölkes (Sittard) Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3
houtsnip houtsnep: houtsjnép (Sittard), snep: sjnep (Sittard) houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtspaander snipper: samengeplooid papier bij gebrek aan lucifers  sjnupper (Sittard), Van gedroogd wilgenhout gesneden lange snippers om van het haardvuur of kachel een vlammetje te nemen ter besparing van de duurdere zwavelstokken  sjnupper (Sittard), snipperstek: sjnippersjtekkes (Sittard) snipper || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
houtsplinter splinter: šplentǝr (Sittard) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: houtwórm (Sittard), eigen spellingsysteem  houtwoòrm (Sittard), idiosyncr.  houtwörm (Sittard), Veldeke  houtworm (Sittard), made: made (Sittard, ... ) houtworm || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houvast houvast: hawt˲vas (Sittard) Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.] II-12
hovaardig kolossaal: kolossaal (Sittard) grootsch [SGV (1914)] III-1-4
hozen hozen: hooze (Sittard) water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar godverneuker: godverneuker (Sittard), huichelaar: huichelaer (Sittard), zie huichelaer  huuchelaer (Sittard) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar III-1-4