id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34257 | bak om boter in te kneden | bottertijntje: [botter]tiŋkǝ (Sittard) | Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11 |
25587 | bakblik | deegkleedje: dęjxklętjǝ (Sittard) | De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.] II-1 |
33417 | bakhuis | bakhuis: bakǝs (Sittard) | Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2] I-6 |
20585 | bakken | bakken: bakken (Sittard), bàkkə (Sittard), braden: braije (Sittard), braojə (Sittard), oe aan elkaar braoe (Sittard) | bakken [RND], [SGV (1914)] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
25476 | bakkerij | bakkerij: bɛkǝri (Sittard) | Onder bakkerij wordt hier verstaan de ruimte waar het brood wordt gebakken, dus niet de bakkerszaak of bakkerswinkel. De "bakhuis"-opgaven in dit lemma duiden heel waarschijnlijk op een vrijstaand gebouwtje of een deel van het boerenhuis waarin de bakoven en de baktrog zich bevinden. Voor het lemma ''bakhuis'' zie men echter wld i agrarische terminologie 3. [N 29, 105a; N 29, 105e; monogr.] II-1 |
25512 | bakkershout | bos: bos (Sittard), dennehout: dennehout (Sittard), schans: šans (Sittard) | Het hout waarmee de oven gestookt wordt. Op grond van de vraagstelling valt dit lemma uiteen in een aantal woordtypen dat "takkenbos" betekent en een aantal dat "hout", "delen van hout" of "een bepaalde houtsoort" aanduidt. Een paar woordtypen geven een bepaalde hoeveelheid van het hout of een maat ervan aan. Uit de toelichtingen van sommige informanten kan men opmaken dat palen, gelachterhout of maathout door de bakker werd gebruikt. Uiteraard stookte deze ook takkenbossen. De ene houtsoort was meer geschikt voor het branden dan de andere. Eikehout gaf meer hitte dan dennehout maar dit laatste brandde het gemakkelijkst en gaf volgens de één (L 371) smakelijker brood, terwijl de ander (L 315) beweert dat het sap van eikehout de beste reuk aan het brood gaf. In het algemeen werd alle hout gestookt. [N 29, 7; A 32, 20; OB 2, 9; L 22, 16a; L 22, 33e; monogr.; Gwn 9, 5; R 14, 23c; S 32 add.; L 20, 5; N 18, 28 add.] II-1 |
25470 | bakkersjas | bakkersjasje: bɛkǝšjɛskǝ (Sittard) | In vraag N 29, 102b wordt gevraagd naar de "jas van blauwe stof". Uit de antwoorden blijkt dat die jas niet altijd blauw is. De respondent uit L 321 geeft als aanvulling dat het bakkersjasje wit is, met een staand kraagje, ronde punten en kort. De respondent uit L 292 heeft het over een witte jas met blauwe strepen. Verder blijkt uit het aantal "kiel"-opgaven dat de bakkersjas ook wel een kielvorm kan hebben. En de typen "scholk", "voorschoot" wijzen op een kledingstuk dat de bakker voor zich vastbindt. [N 29, 102b; N 29, 102a; N 29, 102f; monogr.] II-1 |
25469 | bakkersmuts | muts: mø̜tš (Sittard) | [N 29, 102a] II-1 |
25489 | bakkerstor | kakkerlak: kakkerlakken (Sittard) | De bakkerstor of meelkever is "ongeveer 25 mm. lang en bruingeel van kleur met donkere ringen" (z. Schoep blz. 37). Men treft hem aan in bloemladen en bloemzakken. Door zijn uitwerpselen verontreinigt hij de bloem of het meel. [N 29, 101; monogr.] II-1 |
25571 | bakplank | broodplank: brō.tplaŋk (Sittard) | De plank of het deksel van de baktrog waarop men het deeg legt na bewerking in de trog en waarop verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Een broodplank is een plank van circa anderhalve meter lang en ruim dertig centimeter breed, waarop het opgemaakte zwartbrood, meestal rond, werd gelegd om te rijzen en naar de oven of ..et bakkes" te dragen (Schelberg blz. 62). [N 29, 30a; OB 2, 2f; monogr.] II-1 |