24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
idiosyncr.
kattesjtart (Q020p Sittard),
lytrum salicaria
kattesjtart (Q020p Sittard)
|
kattestaart || Kattestaart (lythrum salicaria 50 tot 150 cm grote plant. De stengels staan rechtop, zijn kantig en zijn meer of minder behaard; de bladeren zijn tegenoverstaand of in kransen en lancetvormig. De bloemen groeien in lange aren, zijn 6-tallig en purperroo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24179 |
kauw |
dool:
daol (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
corvus monedula
daol (Q020p Sittard),
torenkraai, kauw
daol (Q020p Sittard),
jan:
jan (Q020p Sittard)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kauw, torenkraai
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
Dao kénstte éns op kuue: daar kun je eens over nadenken
kuue (Q020p Sittard),
knauwelen:
knauwele (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
knowələ (Q020p Sittard),
knàwele (Q020p Sittard)
|
kauwen || kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kasuifel (Q020p Sittard)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
strots:
štrǭts (Q020p Sittard)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kael (Q020p Sittard),
strot:
schtraot (Q020p Sittard),
sjtroat (Q020p Sittard),
ṣtro.d (Q020p Sittard)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keellok:
kaellaok (Q020p Sittard),
t kael lāōk (Q020p Sittard),
keelslok:
kaelslaok (Q020p Sittard)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lręi̯m (Q020p Sittard)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.əlpin (Q020p Sittard)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
33235 |
keeltjes, raapstelen |
steelmoes:
štēi̯lmǫu̯s (Q020p Sittard)
|
Groente bestaande uit dunne stengels en zeer jong kort blad van de koolraap, die zeer dicht gezaaid zijn zodat er geen knolvorming kan plaatsvinden. Raapstelen worden vooral in stamppot verwerkt. [monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|