25259 |
kinnetje, maat van 15,2 liter (half anker) |
kinnetje:
kinneke (Q020p Sittard)
|
klein vaatje bier
III-4-4
|
33933 |
kinriem |
kinriem:
kenręi̯m (Q020p Sittard)
|
Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24]
I-10
|
20694 |
kipkap |
haksel:
haksel (Q020p Sittard),
hoofdkaas:
huitkaes (Q020p Sittard),
kipkap:
kipkap (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
preskop:
preskop (Q020p Sittard)
|
Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26666 |
kipkar |
kipwagen:
kipwãgǝ (Q020p Sittard)
|
Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.]
II-8
|
29843 |
kippen |
hoender:
hau̯ndǝr (Q020p Sittard),
hondǝr (Q020p Sittard),
hou̯ndǝr (Q020p Sittard)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
tietjes:
titǝkǝs (Q020p Sittard)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
kippen:
kepǝ (Q020p Sittard)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33404 |
kippenhok |
hoenderstal:
hęu̯ndǝr[stal] (Q020p Sittard),
kippenhok:
kepǝhǫk (Q020p Sittard)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
33406 |
kippenladder, kippenleertje |
hoenderledder:
hou̯ndǝrlø̜dǝr (Q020p Sittard),
hoenderleddertje:
hou̯ndǝrlø̜dǝrkǝ (Q020p Sittard),
kruipledder:
krūplø̜dǝr (Q020p Sittard)
|
Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.]
I-6
|
33407 |
kippenrek, hoenderrek |
hoenderrek:
hǫu̯ndǝrrɛk (Q020p Sittard),
rek:
rɛk (Q020p Sittard),
stek:
štɛk (Q020p Sittard),
zitstek:
zetštɛk (Q020p Sittard)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|