31498 |
klinkhamer |
klinkhamer:
kleŋkhā.mǝr (Q020p Sittard)
|
Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.]
II-11
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (Q020p Sittard),
naai:
nɛj (Q020p Sittard)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
29828 |
klisklezoor |
halve steen:
hǫwvǝ štęj.n (Q020p Sittard)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klit:
klet (Q020p Sittard),
arctium lappa
klet (Q020p Sittard),
klitwortel:
kletwórtel (Q020p Sittard)
|
klis (plant) [SGV (1914)] || klissekruid || plakker, klis
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
tok, tok, tok:
tǫk, tǫk, tǫk (Q020p Sittard)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
appelkeets:
appelkitsj (Q020p Sittard),
keets:
kitsj (Q020p Sittard),
kits:
kits (Q020p Sittard),
kitsj (Q020p Sittard),
klokhuis:
klokkes (Q020p Sittard)
|
klokhuis
I-7, III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
pispot:
idiosyncr.
pispot (Q020p Sittard)
|
Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
klok:
de klok (Q020p Sittard)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24686 |
klokjesgentiaan |
grasklokje:
idiosyncr.
graasklökske (Q020p Sittard)
|
Klokjesgentiaan (gentiana pneumonanthe 10 tot 60 cm groot. De stengels zijn onvertakt; de bladeren tegenoverstaand, lijn- tot lancetvormig; de bloemen staan afzonderlijk of 2 bij elkaar, ze zijn groot en klok- tot trechtervormig, de kleur is hemelsblauw [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkesjtoul (Q020p Sittard)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|