18848 |
bangerik |
bange wezel:
bange wezel (Q020p Sittard),
eine bange wezel (Q020p Sittard),
bangerik:
bangerik (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
bangeschijterd:
bangesjietert (Q020p Sittard),
beddenzeikerd:
bëddezeikert (Q020p Sittard),
boksenschijterd:
bóksesjietert (Q020p Sittard),
piemel:
piemel (Q020p Sittard),
puimenzeikerd:
puimezeikert (Q020p Sittard),
schijterd:
sjietert (Q020p Sittard),
schijthuis:
ei schiethoes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ei sjiethoes (Q020p Sittard),
ein schie:thoe‧s (Q020p Sittard),
ein schie‧thoe‧s (Q020p Sittard),
en schie‧thoe‧s (Q020p Sittard),
en sjie‧thoe‧s (Q020p Sittard),
sjiethoes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
sjie‧thoes (Q020p Sittard),
sjie‧thoe‧s (Q020p Sittard),
wezel:
eine waezel (Q020p Sittard)
|
bangerd || bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
bankbiljet:
Opm. banknoot is Hollands.
bankbiljet (Q020p Sittard),
bankbriefje:
bankbreifke (Q020p Sittard),
bankpapier:
bankpapier (Q020p Sittard),
briefje:
breifke (Q020p Sittard),
breifke van... (Q020p Sittard),
ei breifke (Q020p Sittard),
em breifke (Q020p Sittard)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǭ.k (Q020p Sittard
[(meervoud: baŋkhø̜̄k)]
),
klauw:
kl ̇aw (Q020p Sittard)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
32004 |
bankhaakgat |
bankhakenlok:
wɛrflǭ.k (Q020p Sittard
[(meervoud: wɛrflø̜̄kǝr of wɛrflǭkǝr)]
),
klauwlok:
klawlǭ.k (Q020p Sittard
[(vierkant)]
)
|
Rond of vierkant gat in het werkbankblad dat bestemd is voor een bankhaak. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 208i; monogr.]
II-12
|
31319 |
bankschroef |
achtertang:
axtǝrtaŋ (Q020p Sittard),
schoefstok:
šrufštǫk (Q020p Sittard
[(meervoud: šrufštø̜k)]
),
voortang:
vø̄.rtaŋ (Q020p Sittard)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
24299 |
barbeel |
berf:
berf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
barbeel (witvis)
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
wee-en (Q020p Sittard),
weeë (Q020p Sittard)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] || barensweeën
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
baarët (Q020p Sittard),
baret (Q020p Sittard),
toque (fr.):
Van Dale: toque (fr.), 1. ronde, baretvormige dameshoed zonder rand; - 2. (hist.) stijve baret, gedragen door aanzienlijk personen.
tók (Q020p Sittard)
|
baret || baret [flat, floets] [N 25 (1964)] || baret, muts
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
barmsijs:
bermsies (Q020p Sittard),
carduelis flammea
bermsies (Q020p Sittard),
bergsijs:
bergsies (Q020p Sittard),
berpje:
berbke (Q020p Sittard),
noordsijs:
carduelis flammea
naortsies (Q020p Sittard)
|
barmsijs || sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
baars:
b.v. Met baasje veut door de puilkes vaege (baars).
baasj (Q020p Sittard),
barvoets:
berversch (Q020p Sittard),
berves (Q020p Sittard),
bärv`s (Q020p Sittard),
kombarvoets:
[comme barvoets?]
kómberveͅs (Q020p Sittard),
op zijn blote voeten:
up sən blo.tə vö.yt (Q020p Sittard)
|
barrevoets [SGV (1914)], [ZND 19 (1936)] || barvoets || blootsvoets, barrevoets || blootvoets [RND]
III-1-3
|