26443 |
kunststeen |
kunststeen:
kønsštęjn (Q020p Sittard)
|
Nagemaakte, gegoten molensteen. De kunststeen is harder dan de natuursteen en vergt niet zoveel onderhoud. Als grondstof voor de kunststeen kunnen diverse steensoorten als carborundum, kwarts en amaril gebruikt worden. Het materiaal wordt gebroken, gesorteerd op fijnheid en met een speciale cement of kit in de gewenste vorm gegoten of geperst. Evenals de Franse steen bestaat de kunststeen uit twee lagen, een ballastlaag en een maallaag van ongeveer 15 cm waarin al kerven gegoten zijn met daartussen een zachtere vulling in een andere kleur. [N O, 17g; N O, 17f; Vds 185; Jan 175; Coe 118; Grof 140]
II-3
|
19763 |
kurkentrekker |
stoppentrekkerd:
sjtoppentrëkkert (Q020p Sittard)
|
kurketrekker
III-2-1
|
19863 |
kussen |
kussen:
kösse (Q020p Sittard)
|
kussen
III-2-1
|
33950 |
kussenleder |
dekleer:
dɛklē̜r (Q020p Sittard)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
kösteik (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
køͅsteͅi̯k (Q020p Sittard)
|
kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
wis:
WNT: wisch (I), 2) Klein kussen bestaande uit een ineengedraaiden bundel of krans van linnen (of stroo), dat bij het dragen van lasten of het hoofd wordt gelegd. Veroud. doch gewest. nog aangetroffen. vgl. Van Dale II. wis.
wösj (Q020p Sittard)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klappei (Q020p Sittard),
klappeij (Q020p Sittard),
klappèi (Q020p Sittard)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] || kwaadspreekster
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kalfakter (du.):
Cf. VD (du.) en RhWb (IV), kol. 77, s.v. "Kalfakter"2.
kalfakter (Q020p Sittard),
kwaadspreker:
koatsprêker (Q020p Sittard),
schind-tong:
sjintóng (Q020p Sittard)
|
kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aalkuit:
haolkoet (Q020p Sittard)
|
kwabaal
III-4-2
|