19485 |
lampenpit |
kousje:
kuiske (Q020p Sittard),
lemmet:
leͅi̯mət (Q020p Sittard),
wiek:
weig (Q020p Sittard),
weik (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
wēͅi̯k (Q020p Sittard),
achter lampeglaas
weik (Q020p Sittard),
wiekengaren:
Dat is wie Kenjtjes weikegaare: dat is het zelfde; dat ziet er goed uit
weikegaare (Q020p Sittard),
wiekje:
weͅi̯kskə (Q020p Sittard)
|
gloeikousje in gaslamp || lampe- of kaarsepit || lampekatoen || lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lampepitje, lemmet in de petroleumlamp || lemmet
III-2-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (Q020p Sittard)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwanj (Q020p Sittard),
landerijen:
lɛnjǝriǝ (Q020p Sittard)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
land steken:
Sub lanjt. Zie: kinderspelen.
lanjt sjtaeke (Q020p Sittard),
land veroveren:
vgl. pag. 212: Land veroveren.
lanjt verouvere (Q020p Sittard),
mesje steken:
metske sjtaeke (Q020p Sittard),
Sub mets. Zie: kinderspelen.
metske sjtaeke (Q020p Sittard),
vgl. pag. 240: [Mesje steken].
metske sjtaeke (Q020p Sittard)
|
[Land veroveren]. || [Mesje steken]. || Land veroveren. || Lievelingsspel 3. [SND (2006)]
III-3-2
|
32822 |
landrol |
rol:
rǫl (Q020p Sittard),
wals:
wals (Q020p Sittard),
wel:
wɛl (Q020p Sittard)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
gegend (du.):
gaegend (Q020p Sittard),
gaegent (Q020p Sittard),
streek:
in dees sjtreek (Q020p Sittard),
sjtreek (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dūvǝlshǭr (Q020p Sittard),
winterhaar:
węntjǝrhǭr (Q020p Sittard)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
binder:
bengers (Q020p Sittard),
lintje:
lēntje (Q020p Sittard),
snoer:
sjnoer (Q020p Sittard),
sjnour (Q020p Sittard)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33838 |
langbenig paard |
klepper:
klɛpǝr (Q020p Sittard
[(paard met bijzondere wijze van lopen)]
)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
29987 |
lange bouwladder |
stellingledder:
[stelling]lø̜dǝr (Q020p Sittard)
|
Ladder waarmee de eerste of tweede verdieping van een steiger bereikt kan worden. In het eerste geval is de ladder doorgaans 4 m lang, wanneer de ladder tot de tweede verdieping reikt, 7 tot 8 m. Bouwladders onderscheiden zich van andere ladders doordat zij meestal van rond steigerhout vervaardigd zijn. De sporten van een bouwladder zijn in het rondhout ingekeept en met draadnagels vastgezet. [N 32, 9a; monogr.]
II-9
|