34147 |
leiden |
laten dekken:
lǭtǝ dɛkǝ (Q020p Sittard)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
27280 |
leisteen |
leisteen:
lɛjštē̜jn (Q020p Sittard)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
25743 |
lekbak |
lekbak:
lekbak (Q020p Sittard)
|
De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.]
II-2
|
20580 |
lekkerbek |
lekkerbek:
lekkərbək (Q020p Sittard),
slokmuil:
sjloakmōēl (Q020p Sittard),
sjlókmoel (Q020p Sittard),
smulpaap:
sjmulpaap (Q020p Sittard),
vlajan:
vlajan (Q020p Sittard)
|
fijnproever || lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20079 |
lelie (lilium) |
lelie:
lilium
leelie (Q020p Sittard)
|
lelie
III-2-1
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelie-van-dalen:
idiosyncr.
lelie v. Dalen (Q020p Sittard)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19535 |
lemmer |
blad:
blaat (Q020p Sittard),
het scherp:
het sjerp (Q020p Sittard),
snijblad:
snieblaad (Q020p Sittard)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
lenje (Q020p Sittard),
lènje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gesjwank (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
i.e. buigzaam.
gesjwank (Q020p Sittard),
zwak:
sjwaak (Q020p Sittard)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31651 |
lens zijn |
af zijn:
āf ˲zē.n (Q020p Sittard)
|
Gezegd van een pomp die geen water meer geeft. Volgens het Sittards woordenboek (pag. 322) kon dit worden veroorzaakt doordat de klep in de pompzuiger niet goed functioneerde. Daardoor liep het water terug in de pompput en zoog men bij het pompen lucht. Door water in de pomp te gieten, dreef men de lucht onder de zuiger weg en ontstond er een gesloten waterkolom in het pomphuis. [N 64, 135c; N 66, 51c; monogr.]
II-11
|