19383 |
leunstoel |
leenstoel:
laensjtoul (Q020p Sittard),
stoel:
štoͅu̯l (Q020p Sittard),
zetel:
zaedel (Q020p Sittard),
zēͅdəl (Q020p Sittard),
zetelsstoel:
zaedelssjtoul (Q020p Sittard),
zorg:
zörch (Q020p Sittard)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)] || leunstoel
III-2-1
|
21341 |
leurder |
colporteur (fr.):
kolporteur (Q020p Sittard),
karretjeskoopman:
kerkes koupman (Q020p Sittard),
kramer:
kreemer (Q020p Sittard),
kremer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
leurder:
leurder (Q020p Sittard),
ronselaar:
rònselaer (Q020p Sittard),
venter:
eine venter (Q020p Sittard)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
de boer opgaan:
de boer op gaon (Q020p Sittard),
de boer opgaon (Q020p Sittard),
de boer opgoan (Q020p Sittard),
Opm.:
hae geit de boer op (Q020p Sittard),
het land afgaan:
’t land aafgaon (Q020p Sittard),
leuren:
leure (Q020p Sittard),
talven:
vgl. Sittard Wb. (pag. 419): talve, (Bargoens) bedelen.
talleve (Q020p Sittard)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] || leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
laeve (Q020p Sittard),
vlees:
vleisj (Q020p Sittard)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
laever (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
lē̜vǝr (Q020p Sittard)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverwoosch (Q020p Sittard),
laeverwoosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
lèverwoosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
lèèverwoosj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
léverwoosj (Q020p Sittard),
lééverwoo.sj (Q020p Sittard),
lééverwoosj (Q020p Sittard),
léévərwoosj (Q020p Sittard)
|
leverworst [N 06 (1960)], [ZND 21 (1936)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
jonkerjan:
jonkerjan (Q020p Sittard),
snijder:
sjnieder (Q020p Sittard),
ideosyncr. libel
sjnieder (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
libel [N 83 (1981)] || libel, waterjuffer
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lijf:
lief (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
līēf (Q020p Sittard)
|
lichaam [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
kracht:
[Lex. var. kraft: ontlening aan het duits]
zien krefte laote nao (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
macht:
mach (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
leijwater (Q020p Sittard),
vocht:
vòch in de gevrichte (Q020p Sittard)
|
leewater [SGV (1914)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|