26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (Q020p Sittard),
ligsteen:
lekštęjn (Q020p Sittard)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
de bol laten zien:
de bol laten zien (Q020p Sittard)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
18721 |
lijfje |
lijfje:
(onger)lifke (Q020p Sittard),
stoep:
sjtub (Q020p Sittard)
|
onderlijfje, flanel ondergoed [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
liekbaeër (Q020p Sittard)
|
lijkbidder; aanzegger van overlijden
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (Q020p Sittard)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20418 |
lijksro |
schoof:
VD s.v. "sterfbed"bed waarop men sterft
sjouf (Q020p Sittard)
|
doodsbed
III-2-2
|
20186 |
lijkstro |
schoofstro:
sjoufstreu (Q020p Sittard)
|
schoofstro
III-2-2
|
20466 |
lijkwagen |
dodenwagen:
doodewaage (Q020p Sittard),
lijkwagen:
liekwaage (Q020p Sittard)
|
lijkkoets || lijkwagen
III-2-2
|
32082 |
lijmen |
lijmen:
līmǝ (Q020p Sittard)
|
Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.]
II-12
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
lijmtang:
lī.mtaŋ (Q020p Sittard),
sergeant:
sǝržant (Q020p Sittard),
šǝrzant (Q020p Sittard)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|