24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
lōāt (Q020p Sittard),
ideosyncr.
laot (Q020p Sittard),
scheut:
ideosyncr.
scheut (Q020p Sittard),
sjeut (Q020p Sittard),
spruitje:
sjprŭŭtjə (Q020p Sittard)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
B.v. hae löp zich de bein ònger de vot oet.
loupe (Q020p Sittard)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
diefje:
deifke (Q020p Sittard),
(sleutel waarmede de dagschoot van verschillende klaviersloten kan worden geopend)
d‧eͅi̯fkə (Q020p Sittard),
loopsteen:
lǫwpštęjn (Q020p Sittard),
maalsteen:
mālštęjn (Q020p Sittard)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] || loper || loper, sleutel die op alle sloten past
II-3, III-2-1
|
24674 |
lork |
lariks:
ideosyncr.
larkse (Q020p Sittard),
lork:
lork (Q020p Sittard),
ideosyncr.
lork (Q020p Sittard)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] || larix
III-4-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
rijden op een los paard:
rii̯ǝ ǫp ęi̯ lǫs pē̜rt (Q020p Sittard)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
beurdje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kraagje:
kraegske (Q020p Sittard),
losse boord:
los baord (Q020p Sittard),
slap kraagje:
sjlap kraegske (Q020p Sittard)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] || slap boord [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse manchette (Q020p Sittard),
manchet:
manchette (Q020p Sittard)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33729 |
losse paal met draad |
barrier:
brēr (Q020p Sittard),
puntdraad:
pøntdrø̜̄t (Q020p Sittard)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (Q020p Sittard),
vonder:
vùnjere (Q020p Sittard)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)] || vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
[trog] (Q020p Sittard),
voederbak:
vǫu̯ǝrbak (Q020p Sittard)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|