18422 |
manchet |
manchet:
manchet (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
manchette (Q020p Sittard),
manzjët (Q020p Sittard)
|
Fr. manchet || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknoopje:
manchetknuipke (Q020p Sittard),
manchettenknoop:
manchetteknuip (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
manzjëtteknoup (Q020p Sittard),
manchettenknoopje:
manchetteknuipke (Q020p Sittard)
|
manchetknoop || manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
manj (Q020p Sittard),
mandel:
manjǝl (Q020p Sittard)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32522 |
mandenhersteller |
bodemer:
bø̜̄mǝrt (Q020p Sittard)
|
Mandenmaker die vooral manden herstelt. [monogr.; N 20, 50 add.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandelenmaker:
manjǝlǝmē̜.kǝrt (Q020p Sittard)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (Q020p Sittard)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mānǝštraŋk (Q020p Sittard)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
mangel (Q020p Sittard),
wringer:
vrenger (Q020p Sittard)
|
mangel || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18924 |
manier |
manier:
maneier (Q020p Sittard)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mankeiere (Q020p Sittard),
mankeire (Q020p Sittard),
schelen:
schêle (Q020p Sittard)
|
mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|