23222 |
monnik |
pater (lat.):
pater (Q020p Sittard)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (Q020p Sittard)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19113 |
mooi |
fijn:
féin (Q020p Sittard),
schoon:
sjoon (Q020p Sittard)
|
mooi
III-1-4
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
keuren:
kø̄rǝ (Q020p Sittard)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
25169 |
mooi, helder weer |
klaar weer:
klaor waer (Q020p Sittard),
schoon weer:
sjoon waer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjoon wéér (Q020p Sittard)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33809 |
moorkop |
blaarkop:
blǭrkǫp (Q020p Sittard
[(zwarte kop met witte blaar: veel wit haar aan de kop dat zich tot om de ogen uitstrekt)]
)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
mootje:
mootjə (Q020p Sittard),
stuk:
sjtök (Q020p Sittard)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
brómme (Q020p Sittard),
foeteren:
foeteren (Q020p Sittard),
grauwelen:
grauele (Q020p Sittard),
grommen:
grómme (Q020p Sittard),
knorren:
knórre (Q020p Sittard),
knoteren:
knootere (Q020p Sittard),
mompelen:
mompele (Q020p Sittard),
pruttelen:
pruttele (Q020p Sittard)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || brommen || grommen, brommen || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || pruttelen, mopperen || snauwen, knorren || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33538 |
morel, zure kers |
duivelskers:
oneetbare (vergiftigde (sic) of geneeskrachtige) rode of zwarte bes
duuvelskeesj (Q020p Sittard),
morel:
zure kersensoort
moorèl (Q020p Sittard),
varkenskers:
verkeskeesj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
duivelskers || kriek, varkenskers || morel || varkenskers, kriek
I-7
|
25281 |
morgen, maat van ong. 3000 m2 (150 kleine roeden, 1/3 bunder) |
morgen:
mörge (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 150 kleine roeden (3882 ca) [N 91 (1982)] || landmaat (150 kl. roeden)
III-4-4
|