22422 |
beugelring |
beugelring:
beugelrénk (Q020p Sittard),
ring:
reͅŋk (Q020p Sittard)
|
Beugelring, ring waardoor de bal gespeeld moet worden. || De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltesj (Q020p Sittard),
buyeltésj (Q020p Sittard)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q020p Sittard),
bui:k (Q020p Sittard),
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (Q020p Sittard),
harrenkop:
harrekop (Q020p Sittard)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
rijp:
rīp (Q020p Sittard)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bevalle (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
een kind krijgen:
ein keindj kriege (Q020p Sittard)
|
bevallen || Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)] || levenslicht [een kind het ~ schenken] [SGV (1914)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bevêl (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
bevel [SGV (1914)] || een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bevaele (Q020p Sittard)
|
bevelen
III-1-4
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schuddelen:
šø̜dǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
24545 |
bevertjes |
rammeltje:
briza
remmelke (Q020p Sittard)
|
trilgras
III-4-3
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhok:
vǫu̯ǝrhǫk (Q020p Sittard)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|