20462 |
preuts |
kwezel, een -:
kwezel (Q020p Sittard),
preuts:
pretsj (Q020p Sittard),
pröötsj (Q020p Sittard)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] || preuts || preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
prevele (Q020p Sittard)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28890 |
priem |
priem:
pręjm (Q020p Sittard)
|
Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
21649 |
priem? (wbd) |
lokgeld:
lokgeldj (Q020p Sittard),
trekgeld:
trèkgeldj (Q020p Sittard)
|
bedrag dat uitbetaald wordt aan degene die bij de eerste verkoping, i.v.m. de openbare verkoping van huizen e.d. [vgl. vraag 15a] het hoogste bod heeft gedaan [trekgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29943 |
priemen |
nagelen:
nē̜gǝl (Q020p Sittard),
rollers:
rǫlǝrs (Q020p Sittard)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geiselek (Q020p Sittard),
geiselik (Q020p Sittard)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koor (Q020p Sittard)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
sjteek (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
steek (Q020p Sittard)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.zə (Q020p Sittard)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
prikkeldraad:
prekǝldrǭt (Q020p Sittard),
puntdraad:
pøntdrǭt (Q020p Sittard),
stacheldraad:
štaxǝldrǭt (Q020p Sittard),
stekeldraad:
štēkǝldrǭt (Q020p Sittard)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|