24227 |
putter |
bloemputter:
grotere variant van de distelvink
bloumpötter (Q020p Sittard),
distelvink:
distelvink (Q020p Sittard),
distelvènk (Q020p Sittard),
distelvénk (Q020p Sittard),
putter:
pötter (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
men onderscheidt de kleine sjteinpötter van de grote bloumpötter
pötter (Q020p Sittard)
|
bloemputter || distelvink, putter || putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
rol:
rol (Q020p Sittard)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18610 |
pyjama |
pyjama {pijama}:
piama (Q020p Sittard),
pyjama (Q020p Sittard)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19079 |
raad |
raad:
road (Q020p Sittard)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
e raadsel (Q020p Sittard),
een raodsel (Q020p Sittard),
een rödselke (Q020p Sittard),
ei raodsel (Q020p Sittard),
ei reedsel (Q020p Sittard),
ei reedselke (Q020p Sittard),
ei reudselke (Q020p Sittard),
ein raötselke (Q020p Sittard),
en raodsel (Q020p Sittard),
en rödsel (Q020p Sittard),
en rödselke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
raodsel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
reedsel (Q020p Sittard),
reetsel (Q020p Sittard),
reudselke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
rèùdselke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
ròòdsel (Q020p Sittard),
röödselke (Q020p Sittard),
raadselachtig (bn.):
raodselechtig (Q020p Sittard)
|
raadsel [N 07 (1961)] || Raadsel. || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
24228 |
raaf |
raaf:
raaf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
raafje:
dim. van raof
rööfke (Q020p Sittard)
|
raaf
III-4-1
|
27904 |
raam |
ruit:
rūt (Q020p Sittard),
venster:
venstǝr (Q020p Sittard
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
30182 |
raamwerk |
geraams:
gǝrē̜.ms (Q020p Sittard),
geraamsel:
gǝrē̜.msǝl (Q020p Sittard)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
31772 |
raamzaag |
raamzeeg:
rā.mzē̜.x (Q020p Sittard)
|
Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.]
II-12
|
33575 |
raapstelen |
raapstelen:
ideosyncr.
raapsjteel (Q020p Sittard),
raapsteel (Q020p Sittard),
steelmos:
sjteelmous (Q020p Sittard),
sjteilmoos (Q020p Sittard)
|
[N Q (1966)]De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] || raapstelen
I-7
|