25148 |
rukwind |
helle wind:
hēllə (Q020p Sittard),
ruk:
rèùk (Q020p Sittard),
rukwind:
eine rökwèndj (Q020p Sittard),
stoot:
(sjtoeze).
sjtoes (Q020p Sittard),
stootwind:
⁄n sjtoes wendj (Q020p Sittard),
(sjtoeswénj).
sjtoeswénjt (Q020p Sittard),
windstoot:
eine wèndjsjtoot (Q020p Sittard),
(wénjtsjtoeze).
wénjtsjtoes (Q020p Sittard)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || rukwind, windvlaag || windstoot, plotseling heftige wind || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34636 |
rulskar |
schur(k)kar met rülse:
šø̜rkar [met] rø̜ls (Q020p Sittard)
|
Kruiwagen die alleen voor het vervoer van bladeren en hooi gebruikt wordt (zie hiervoor Roukens (1937), pag. 147). Het is een kruiwagen zonder zijwanden of hoofdbord, maar met rondom rechtopstaande staafjes of latjes. De informant uit L 428 merkt op over dit type dat het "voor het ophalen van bladeren, bosgras, hooi, sprokkelhout, enz. Wordt gebruikt; de laadbak bestaat uit ronde stokken, enkele centimeters van elkaar geplaatst, dikke en dunne stokken wisselen elkaar af". Zie voor het woord ruls ook het Sittards Woordenboek s.v. röls:: "korfhekje van gevlochten tenen of latwerk, geplaatst op kruiwagen e.d. om een grote hoeveelheid van gering gewicht te kunnen vervoeren, b.v. bladeren, hooi, aardewerk etc." Deze kruiwagen komt alleen in het zuiden van Nederlands Limburg voor. [N G, 51 + 52f; N 18, 97a-b; L 16, 19b; A 42, 15; monogr.]
I-13
|
34024 |
rund |
rind:
rentj (Q020p Sittard),
rēntj (Q020p Sittard),
rɛi̯njtj (Q020p Sittard)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rendjslepkes (Q020p Sittard),
rènsjlepkes (Q020p Sittard)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bēstǝ (Q020p Sittard)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
bouillon:
bouillòng (Q020p Sittard),
broei:
brui (Q020p Sittard),
rindvleessoep:
rindjfleisjsop (Q020p Sittard),
rundsoep:
rundjsop (Q020p Sittard),
vleessoep:
vleisjsop (Q020p Sittard)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
ropsj (Q020p Sittard),
rŭpsj (Q020p Sittard),
ròpsj (Q020p Sittard),
rópsj (Q020p Sittard),
rùpsj (Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
rupsj (Q020p Sittard),
idiosyncr.
ein rups (Q020p Sittard),
rups (Q020p Sittard),
Veldeke
ròpsj (Q020p Sittard)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (Q020p Sittard),
schaften:
sjafte (Q020p Sittard)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannetjeshuis:
auwt mannekeshoes (Q020p Sittard)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
gesprongen:
gesjprònge henj (Q020p Sittard),
schraal:
sjraal (Q020p Sittard)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|