19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
sjaae (Q020p Sittard)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjeem (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
sjeim (Q020p Sittard),
sjééjm (Q020p Sittard),
onjuist is: sjee:m
sjei:m (Q020p Sittard)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
koffietijd:
kǫfitī̄t (Q020p Sittard)
|
Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.]
II-8
|
21092 |
schaften |
schaften:
sjafte (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
noen:
noͅun (Q020p Sittard),
schafttijd:
sjaftied (Q020p Sittard)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
schande [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-3
|
22539 |
schandmei |
schandmei:
Wordt nu wel eens vervangen door een bordje met een raak opschrift, op een duidelijk zichtbare plek opgesteld.
sjanjtmei (Q020p Sittard)
|
Mei, geplaatst op een slecht onderhouden stuk land.
III-3-2
|
20696 |
schapenvet |
schaapsvet:
sjaopsvèt (Q020p Sittard),
schapenvet:
schaopevet (Q020p Sittard),
sjaopevet (Q020p Sittard),
sjaòpevet (Q020p Sittard)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxǭǝps[stal] (Q020p Sittard)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsenijzer:
fetsǝnīzǝr (Q020p Sittard)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|