e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoen: spotnamen trapper: trappesj (Sittard), Bargoens.  trapper (Sittard), treder: traeers (Sittard) schoen || schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenborstel schoenborstel: schoonbeuschjtel (Sittard, ... ), sjoonbeusjtel (Sittard, ... ), wiksborstel: wiksbeuschjtel (Sittard, ... ), wiksbeusjtel (Sittard, ... ), NB wiksdoos, schoencrèmedoos.  wiksbeusjtel (Sittard) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schoenborstel III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): sjoon (Sittard), sjōōn (Sittard) schoenen (mv.) [SGV (1914)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen poetsen wiksen: wikse (Sittard, ... ), Dat is ?ne gewiksde: dat is een gewiekste, dat is een zwarte  wikse (Sittard, ... ) met schoensmeer behandelen van schoenen || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel schoenslepel: sjouwnslèpel (Sittard), schoentrekker: sjoontrêkker (Sittard), trekker: trèkker (Sittard) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenmaker schoenmaker: šōnmę̄kǝr (Sittard), schoester: šūstǝr (Sittard) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoensmeer wiks: wiks (Sittard, ... ), NB wiksdoos, schoencrèmedoos.  wiks (Sittard), Sjiet aan de wiks, potloot is ouch sjwart: het is om het even  wiks (Sittard, ... ) schoensmeer || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nestel: nistel (Sittard), rijgriem: riereim (Sittard, ... ), NB rieë: (1) rijden, (2) rijgen. Zie ook riesjtartel.  riereim (Sittard), rijgstaartel: NB rieë: (1) rijden, (2) rijgen. Zie ook riereim.  riesjtartel (Sittard), schoensriem: sjoonsreim (Sittard), sjouwnsreim (Sittard), Zie het oudere riejsjtartel. vgl. p. 387: sjounsreim.  sjoonsreim (Sittard) nestel || rijgveter || schoenveter || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoffel moorschoffel: mōršofǝl (Sittard), schoffel: šofǝl (Sittard), šǫfǝl (Sittard) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: šofǝlǝ(n) (Sittard), šǫfǝlǝ (Sittard) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5