32972 |
blad, bladeren van een plant |
blaadje:
blē̜tjǝ (Q020p Sittard),
blad:
blāt (Q020p Sittard),
blader:
blār (Q020p Sittard)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
20748 |
bladerdeeg |
scherveldeeg:
schirveldaeg (Q020p Sittard),
sjirveldeig (Q020p Sittard)
|
bladerdeeg || Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24718 |
bladerloze boom |
dode boom:
ideosyncr.
dooie boom (Q020p Sittard),
ideosyncr. (? - onduidelijk)
doawe (Q020p Sittard),
dorre boom:
ideosyncr.
doare (Q020p Sittard),
kale boom:
ideosyncr.
kale boum (Q020p Sittard),
storkel:
sjturkəl (Q020p Sittard)
|
Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30583 |
bladgoud |
bladgoud:
blāt˲gǫw.t (Q020p Sittard)
|
Tot zeer dunne bladen geperst goud. [N 67, 11a; N 67, 11b; monogr.]
II-9
|
33504 |
bladkool, snijkool |
geschoten kool:
geschoate keul (Q020p Sittard),
valse, een -:
valsje (Q020p Sittard),
verkruppelde, een -:
verkröppelt (Q020p Sittard)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
molsalade:
paardebloem
molschlaat (Q020p Sittard)
|
paardebloem, bladrozet van
III-4-3
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzeij (Q020p Sittard)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19978 |
blaffen |
bellen:
beele (Q020p Sittard),
beelə (Q020p Sittard),
blaffen:
blaffe (Q020p Sittard),
ideosyncr.
blaffe (Q020p Sittard),
bletsen:
blebsje (Q020p Sittard),
blepsje (Q020p Sittard),
blét’sjə (Q020p Sittard),
kefferen:
(? - moelijk leesbaar)
keffere (Q020p Sittard)
|
blaffen [SGV (1914)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
rötsj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
blankvoorn || voorn
III-4-2
|
29838 |
blaren |
blaren:
blǭrǝ (Q020p Sittard)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|