34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (Q020p Sittard)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
blauw oug (Q020p Sittard)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
24121 |
blauwborstje |
blauwborstje:
blauwbörsjke (Q020p Sittard),
blauwstaartje:
blauwsjtertje (Q020p Sittard)
|
blauwborst || blauwborst (14 zomervogel met helderblauwe borst met witte stip (alleen de man), leeft verborgen in struiken bij het water; niet zo zeldzaam; zingt vaak vliegend; zang heel afwisselend, aapt allerlei vogels na; zang begint met [uuk...uuk...uuk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbes:
boschbes (Q020p Sittard),
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bosbes (Q020p Sittard),
orbel:
órbel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
örbul (Q020p Sittard),
ùrbel (Q020p Sittard)
|
bosbes || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)], [ZND 01 (1922)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reigel (Q020p Sittard),
reígel (Q020p Sittard),
zeldzaam: reegel
reiger (Q020p Sittard)
|
reiger [SGV (1914)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29815 |
blauwe steen |
gevlamde:
gǝvlamdǝ (Q020p Sittard)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
bromvleig (Q020p Sittard),
madenschijter:
ideosyncr. dikke bromvlieg
maajesjieter (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
strontvlieg:
sjtrónjtvleich (Q020p Sittard),
sjtróntj’vleech (Q020p Sittard),
ideosyncr.
sjtróntjvleich (Q020p Sittard)
|
aasvlieg || bromvlieg [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
oorspronkelijk in de vorm van poeder en klontjes, later ook kleine zakjes
blèitsel (Q020p Sittard),
blauwselpop:
blèitselpóp (Q020p Sittard)
|
blauwsel || blauwselpop
III-2-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
ideosyncr.
blaoze (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
bleik gezich (Q020p Sittard),
hae is zoo bleik (Q020p Sittard)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|