e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uit de hand verkopen verpatsen: verpatse (Sittard) Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1
uitblinken uitblinken: oetblinke (Sittard) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander rappelement: rappelement (Sittard), schrobbering: sjrobbering (Sittard) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] III-1-4
uiteen poten wijd vaneen: wit vanęi̯n (Sittard) De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b] I-5
uiten uiten: uite (Sittard) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaan de hort opgaan: den hórt op gaon (Sittard) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] III-3-1
uitgaanskleren uitgaanskleren: oetgaonskleier (Sittard) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] III-1-3
uitgedroogd gekorste deeg: gǝkōštǝn dęjx (Sittard) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitgestort zaad van de hengst natuur: natūr (Sittard) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn gaan kalven: gaan kalven (Sittard) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11