22466 |
vaandeldrager |
vaandelzwaaier:
vendelzwaaier (Q020p Sittard)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜rš (Q020p Sittard),
vē̜s (Q020p Sittard),
vē̜š (Q020p Sittard),
vɛš (Q020p Sittard)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19832 |
vaas |
vaas:
vaas (Q020p Sittard)
|
vaas
III-2-1
|
19492 |
vaatdoek |
schotel:
lap voor de afwas
sjotelplak (Q020p Sittard),
schotelplag:
Dae haet ?n moel wie ?ne sjootelsplak: dat is een vuilbek
sjootelplak (Q020p Sittard),
schotelsplag:
sjotelsplak (Q020p Sittard),
šōtəlsplak (Q020p Sittard)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
25303 |
vaatje, maat van 250 liter |
okshoofd:
okshoofd, wijnvat of fust: 232 liter.
okshoofd (Q020p Sittard)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 250 liter [kwartje, meuken, okshoofd, vaatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25283 |
vadem, maat van uitgestrekte armen |
vadem:
vaam (Q020p Sittard)
|
de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) invamen:
dǝ nǭj envē̜mǝ (Q020p Sittard),
ǝn nǭj evē̜mǝ (Q020p Sittard),
(de/een) naald(e) vamen:
ęjn nǭlj vē̜mǝ (Q020p Sittard),
in de/een naald(e) doen:
en dǝ nǭj dōn (Q020p Sittard),
invamen:
envē̜mǝ (Q020p Sittard),
ogen:
ø̜̄gǝ (Q020p Sittard),
vamen:
vē̜mǝ (Q020p Sittard)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pap:
pap (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vader:
fatter (Q020p Sittard),
vaader (Q020p Sittard),
vader (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
papa || vader [SGV (1914)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landjluiper (Q020p Sittard)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vêgevuur (Q020p Sittard)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|