e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleermuis vleermuis: flaermoes (Sittard), vlaermoes (Sittard) vleermuis III-4-2
vlees vlees: vleisch (Sittard) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst kussens: kø̜sǝs (Sittard) [N 8, 11; N 8, 31 en 32.2] I-9
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maai (Sittard), meeje (Sittard), eigen spellingsysteem  ein maaj (Sittard), idiosyncr.  maaj (Sittard), Veldeke  maaj (Sittard), vleesworm: vleisjwòrm (Sittard) made, alg. || made, pootloze insectenlarve || made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2
vleesmolen vleesmolen: vlęjšmø̄lǝ (Sittard) Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.] II-1
vlegelknuppel, slaghout kop: kǫp (Sittard) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 √† 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok steel: štēl (Sittard) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien fijn muilen: Hae kan fien maele (Sittard), flikkefloren: flikkefloore (Sittard), vleien: vleien (Sittard), vlèje (Sittard) flikflooien [SGV (1914)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier kontenkruiper: kontjekroeper (Sittard) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleiwoord tot de zogende zeug horsj, horsj, horsj: horš, horš, horš (Sittard) Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c] I-12