20174 |
voogd |
toeziender:
toezeender (Q020p Sittard),
voogd:
voogd (Q020p Sittard),
vouch (Q020p Sittard),
voormonder:
veurmunjer (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || toeziend voogd || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kullen:
kulle (Q020p Sittard),
voor de gek houden:
veur de gek hauwte (Q020p Sittard)
|
foppen || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22453 |
voor het eerst s avonds de lamp aanmaken |
sint-michael:
29 september - dan werd ook de winterkleding voor de dag gehaald
st michael (Q020p Sittard)
|
Voor het eerst s avonds de lamp aanmaken in de herfst. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbèèje (Q020p Sittard)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorsteek:
doorstèk (Q020p Sittard),
waad:
wāt (Q020p Sittard)
|
doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (Q020p Sittard),
zware hamer:
šwǫar hāmǝr (Q020p Sittard)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
kop:
de aadere van ziene kop (Q020p Sittard),
ster:
schtar (Q020p Sittard)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
voorklauw:
vø̄rklau̯w (Q020p Sittard)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
voorknie:
vø̄rknęi̯ (Q020p Sittard)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
roffelschaaf:
rofǝlšā.f (Q020p Sittard),
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (Q020p Sittard)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|