34574 |
wiel |
rad:
rā.t (Q020p Sittard),
rāt (Q020p Sittard),
meervoud
rār (Q020p Sittard),
radje:
verkleinwoord
rɛtjǝ (Q020p Sittard)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24962 |
wiel, kolk |
dompel:
einen dumpel (Q020p Sittard)
|
kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31573 |
wielband |
band:
bantj (Q020p Sittard),
reep:
re̜.jp (Q020p Sittard)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
32813 |
wielen van de cultivator |
achterrader:
axtǝr[rader] (Q020p Sittard),
raadje:
rē̜tjǝ (Q020p Sittard),
rader:
rār (Q020p Sittard)
|
De wielcultivator, die van achteren steeds twee wielen heeft, wordt van voren ondersteund door een klein zwenkwiel ofwel - en dan betreft het meestal een zwaarder model - door een tweewielig voorstel. [N 11, 78a add.; N 11IA, 151; monogr.]
I-2
|
32669 |
wielen van de voorploeg |
rader:
rā.r (Q020p Sittard)
|
[N 11, 31.II.b add.; monogr.]
I-1
|
22412 |
wielerwedstrijd |
wielerkoers:
wielerkoers (Q020p Sittard)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
goudmelder:
goudmaelder (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
goutmaelder (Q020p Sittard)
|
wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)] || wielewaal, goudmerel
III-4-1
|
23554 |
wierook |
wierook:
wieroak (Q020p Sittard)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
wieroaksvaat (Q020p Sittard)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33461 |
wigvormig sluithout |
kijl:
kīl (Q020p Sittard)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|