20527 |
bouillon |
bouillon:
boeljóng (Q020p Sittard),
vleesbroei:
vleisjbrui (Q020p Sittard)
|
bouillon || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29961 |
bouwemmer |
houten tob:
hǫwtǝ tǫp (Q020p Sittard),
tob:
tǫp (Q020p Sittard),
zinken tob:
zeŋkǝ tǫp (Q020p Sittard)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q020p Sittard),
akkerland:
akǝrlanjtj (Q020p Sittard),
bouwgrond:
bugronjtj (Q020p Sittard),
gewande:
gǝwanj (Q020p Sittard),
land:
lanjtj (Q020p Sittard),
veld:
fɛltj (Q020p Sittard),
vɛljtj (Q020p Sittard)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q020p Sittard)
|
bouwval
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
ploegvoor:
plǫu̯x˲[voor] (Q020p Sittard)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
onderarmbeen:
oŋǝrrǝmbē̜i̯n (Q020p Sittard)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommejak:
bie vader kraòmejak zitte (Q020p Sittard),
kraòmejak (Q020p Sittard),
pokkel:
oppe pòkkel zitte (Q020p Sittard),
pòkkel (Q020p Sittard),
schouders (mv.):
schouwer (Q020p Sittard)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
slieping ?:
ideosyncr.
sjlieping (Q020p Sittard),
top:
töp (Q020p Sittard),
ideosyncr.
top (Q020p Sittard)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29607 |
bovengrond |
ruim:
rūm (Q020p Sittard)
|
De laag aarde die onbruikbaar is voor het vormen van stenen en dus terzijde wordt gelegd. Doorgaans spreidt men deze grond later weer uit over het afgegraven terrein, zodat dit opnieuw in cultuur kan worden genomen. [N 98, 18; monogr.]
II-8
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kōš (Q020p Sittard)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|