e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidsportaal portaal (<oudfr.): paortaol (Sittard) Vroeger werd een huwelijk soms ingezegend onder de kerkdeur of in een zijportaal. Hoe noemde men die plek [huwelijksdeur, bruidsportaal]. [N 96A (1989)] III-3-3
bruiloft bruiloft: broelef (Sittard), brōēlef (Sittard), 1a-m; 22, 29b;  broelef (Sittard) bruiloft [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] III-2-2
bruine gebreide dameskous gestrikte hoos: gesjtrikde hāōze (Sittard), sjanskous: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanskouse (Sittard) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brulkoe brulkoe: brølku (Sittard) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11
brullen brullen: brølǝ (Sittard) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte brul: brøl (Sittard), bruls zijn: (de koe is) brøls (Sittard) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
brutaal astrant: astrant (Sittard), brutaal: brutaal (Sittard) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
buffetkast glazerenkast: Zët dich dem mer in de glaazere kas: Daar moet je zuinig op zijn  glaazere kas (Sittard) glazenkas III-2-1
bui, regenbui bui: buuj (Sittard), bŭŭj (Sittard), ein buuj (Sittard), ⁄n buuj (Sittard), regenschuil: (raengesjoele).  raengesjoel (Sittard), schuil: (sjoele, sjuulke)  sjoel (Sittard), (sjoele-sjuulke).  sjoel (Sittard), schuil regen: sjoel rênge (Sittard), slagbui: schlaagbuu (Sittard) bui [SGV (1914)] || bui, regen [ZND 01 (1922)] || bui, regenbui || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: boek (Sittard), buk (Sittard), pens: pęns (Sittard) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1