23350 |
bruidsportaal |
portaal (<oudfr.):
paortaol (Q020p Sittard)
|
Vroeger werd een huwelijk soms ingezegend onder de kerkdeur of in een zijportaal. Hoe noemde men die plek [huwelijksdeur, bruidsportaal]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelef (Q020p Sittard),
brōēlef (Q020p Sittard),
1a-m; 22, 29b;
broelef (Q020p Sittard)
|
bruiloft [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
gesjtrikde hāōze (Q020p Sittard),
sjanskous:
[Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]
sjanskouse (Q020p Sittard)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34197 |
brulkoe |
brulkoe:
brølku (Q020p Sittard)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (Q020p Sittard)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (Q020p Sittard),
bruls zijn:
(de koe is) brøls (Q020p Sittard)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (Q020p Sittard),
brutaal:
brutaal (Q020p Sittard)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19818 |
buffetkast |
glazerenkast:
Zët dich dem mer in de glaazere kas: Daar moet je zuinig op zijn
glaazere kas (Q020p Sittard)
|
glazenkas
III-2-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buuj (Q020p Sittard),
bŭŭj (Q020p Sittard),
ein buuj (Q020p Sittard),
⁄n buuj (Q020p Sittard),
regenschuil:
(raengesjoele).
raengesjoel (Q020p Sittard),
schuil:
(sjoele, sjuulke)
sjoel (Q020p Sittard),
(sjoele-sjuulke).
sjoel (Q020p Sittard),
schuil regen:
sjoel rênge (Q020p Sittard),
slagbui:
schlaagbuu (Q020p Sittard)
|
bui [SGV (1914)] || bui, regen [ZND 01 (1922)] || bui, regenbui || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (Q020p Sittard),
buk (Q020p Sittard),
pens:
pęns (Q020p Sittard)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|